Taalkunst in columns

Ik schreef ter afronding van mijn Premaster Communicatie & Informatie wetenschappen een genre-/tekstanalyse naar het voorkomen van neologismen in Nederlandstalige columns met als besluit een theorievoorstel met betrekking tot mogelijke functies ervan.

Voor mijn scriptie nam ik deel aan de scriptiegroep over columns aan de Faculteit der Letteren van de Vrije Universiteit Amsterdam. Als afsluiting van deze scriptieperiode schreef Ronald Giphart samen met, en tegelijkertijd óver leden van deze scriptiegroep een column die gepubliceerd is in de Volkskrant.

Voor deze scriptie heb ik een analyse gemaakt van neologismen uit verschillende columns. Hieronder een paar voorbeelden:

Baarkruk: ‘Ik ontplofte. “Wat de neuk doe jij nou, hoer? Wat de fokking hel ben jij met die vis aan het doen, levende baarkruk?’

— Nico Dijkshoorn

Becollega’d: ‘Hij komt je kantoor binnenlopen en je weet al dat het foute boel is. Maandenlang heb je geprobeerd bevriend met hem te raken, of nou ja, bevriend, becollega’d.’

— Aaf Brandt Corstius

Brenninkmeijerachtige: ‘In die tijd sliepen de deelnemers niet in hotels, maar nog bij Brenninkmeijerachtige families thuis.’

— Youp van ‘t Hek

Cariësnazi: ‘Uit verlichte pedagogische overwegingen besloot deze cariës-nazi de tientallen gaten zonder verdoving te vullen, want dat zou mij leren voortaan beter te poetsen.’

— Sylvia Witteman

Bajesloopje: ‘Zijn motoriek had er even moeite mee om zich aan te passen, maar toen had hij dat typische bajesloopje weer te pakken: beetje wijdbeens, beetje slingerend, tussen stoer en schaamteloos.’

— Martin Bri

Bekijk mijn scriptie HIER